‘Poets have been mysteriously silent on the subject of cheese’, schreef G.K. Chesterton, maar dat blijkt niet helemaal waar. Shakespeare, Tolstoj, Joyce: allemaal hebben ze zich op een bepaald moment uitgesproken over het goudgele, romige goedje dat door een ingewikkeld proces van stremming en verrotting tot stand komt.
Op het eerste gezicht lijkt ‘kaas’ een simpele metafoor voor de ontwikkeling van een levend organisme – elk levend organisme – van ‘jeugd’ naar ‘ouderdom’. Wij spreken in dit verband van ‘jonge’ kaas, ‘belegen’ en ‘oude’ kaas. Maar bij nadere analyse van het bestaande corpus aan literaire teksten over het onderwerp, krijgt ‘kaas’ een veel bredere functie, namelijk die van sociale intermediair tussen het leven en de dood. ‘Gedenk toch, dat Gij mij als leem bereid hebt, en mij tot stof zult doen wederkeren. Hebt Gij mij niet als melk gegoten, en mij als een kaas doen runnen?’ (Job 10:8-10)
Dit heeft alles te maken met de geschiedenis van zowel het bereidings- als het distributieproces van kaas. Oorspronkelijk was kaas immers een agrarisch ‘restproduct’, iets wat toevallig, ja vanzelf tot stand kwam bij het bewaren van melk in zakken die gemaakt waren van de maag van dode dieren. Kaas was voedsel voor het ‘gewone’ volk, maar wel van een bijzondere aard: een ‘verrot’ symbool van vergankelijkheid én van regeneratie.
Niet voor niets laat Shakespeare een van zijn markantste personages, de dikke Falstaff in The merry wives of Windsor, de hemelen aanroepen bij het (in onze ogen vreemde) verzoek om niet door een fee uit Wales te worden veranderd in ‘een stuk kaas’, i.e. van het leven te worden beroofd. ‘Kaas’ heeft hier een dubbele sociale functie: als stinkend agrarisch product uit Wales bedreigt het de status van de Engelse ridder, maar het wendt zijn existentiële angst ook af, maakt ze als het ware onschadelijk door de (politieke) dood voor te stellen als niets meer dan een stuk vette kaas.
We zien hier de verandering van de oorspronkelijke magische betekenis van kaas – als medium tussen het rijk van de levenden en van de doden – tot een ‘gewoon’ levensmiddel dat zich zelfs leent voor satire, ‘the decay of lust and late-walking’.
Zoals zoveel elementen uit onze ‘techno-culturele omgeving’ onderging kaas een enorme verandering tijdens het fin de siècle van de negentiende eeuw, immers een tijd van snelle industrialisatie en de opkomst van massaconsumptie. Deze verandering heeft niet alleen zijn weerslag gekregen in onze literatuur (zie de roman Kaas van Elsschot), maar is ook van invloed geweest op de functie die ‘levensmiddelen’ (in alle betekenissen van het woord: media vitae) in de maatschappij vervullen.
Eén voorbeeld hiervan levert Samuel Beckett in ‘Dante and the Lobster’ (1957), op zichzelf een tekst over de relatie tussen literatuur en voedsel, of liever over het idee van literatuur als voedsel, waarin gespeeld wordt met de gedachte dat de maan van kaas is gemaakt.
Hoofdpersoon Belacqua koopt een stuk gorgonzola voor zijn lunch, is in eerste instantie sceptisch over de mate waarin de kaas – het staat er letterlijk – ‘leeft’, maar uiteindelijk moet hij toegeven dat ‘he had been abusing himself all these years in relating the strength of cheese directly to its greenness.’
De relatie subject-kaas-werkelijkheid is in dit korte verhaal niet alleen metonymisch maar ook affectief; de kaas roept zekere emoties op van de hoofdpersoon over het leven en de dood en verbindt ze aan zijn status als outcast. De kaas representeert daarmee, op een ander niveau, de ingewikkelde relatie van het heden van de literatuur (als zijnde een massaproduct) met haar verleden (iets voor de ‘bon gourmant’).
Om samen te vatten: kaas wordt niet alleen in onze cultuur gerepresenteerd, kaas representeert ook op zijn beurt de verhouding tussen werkelijkheid en cultuur, het materiële en het immateriële, de wereld van de geest en de wereld van het lichaam. Het medium draagt de steeds veranderende betekenissen over die wij als mensen geven aan onze levenservaringen en bewaart ze voor de volgende generaties. In de woorden van Elsschot: ‘Kaas marcheert altijd.’