Rody Chamuleau (1944) is neerlandicus en oprichter van de Bosbespers, een eenmansuitgeverij voor literaire curiosa. Samen met J. Dautzenberg stelde hij een literatuuroverzicht samen van de 19e en 20e eeuw, 'Nederlandse literatuur 2' (1991). Verder publiceerde hij in diverse tijdschriften biografische artikelen over negentiende-eeuwse letterkundigen.
de columns van Rody Chamuleau:
recente columns:
gepubliceerd op 18 april 2023
Het Eden van Gelderlands Arcadia

Het dorp Rozendaal in Gelderland wordt gedomineerd door het middeleeuwse kasteel Rosendael, eertijds trots bezit van de hertogen van Gelre. In de veertiende eeuw vertoefde Reinald II met zijn tweede vrouw Eleonore, zuster van de Engelse koning, er veelvuldig. Als Reinalds onbetrouwbare raadgevers hem wijsmaken dat zijn vrouw melaats is en zij daarachter komt, laat ze het er niet bij zitten. In 1343 reist ze met haar beide zoontjes Reinald en Eduard naar Nijmegen waar haar man vergadert. In de volle vergaderzaal van het Valkhof rukt zij haar ‘hullend sluijerkleed, met fieren smaad in het oog, ten ongevlekten boezem af, dien lastertaal beloog!’ dicht A.C.W. Staring (1767-1840), ijverig berijmer van de Gelderse historie. Eleonore voorspelt haar man dat zijn geslacht zal uitsterven met zijn twee zoons, die ‘bij huistwist opgewiegd’ elkaar naar het leven zullen staan.

‘De wychelary van Eleonore was ook niet ydel,’ meent een historieschrijver, ‘nademaal haar tweede zoon Eduard wt de manlyke stam van Nassouw de laatste was.’ Vijf jaar lang werd Reinald op het kasteel gevangen gehouden door zijn jongere broer. En hoe? Jacob van Lennep (1802-1868), die opmerkelijke gebeurtenissen uit de vaderlandse geschiedenis op rijm zette, vertelt:

Hertog Eduard zette zijn broer Reinout in ’t cachot
En liet, als uit beleefdheid, de deur wagenwijd open.
Maar die quasi beleefdheid was loutere spot:
Zijn broer was zoo dik dat hij er niet uit kon loopen.

De dichter Karel Soudijn verwarde het park bij kasteel Rosendael kennelijk met het wandelpark Sonsbeek in Arnhem.

 SONSBEEK

 vorige herfst nog in park sonsbeek gelopen
weer het verhaal gehoord van de hertog
die in zijn cel zo goed te eten kreeg
maar nu de neiging om te roepen:
nee, jongen, hongeroedeem!

en verdomd
ik wist weer precies de plaats aan te wijzen
waar ik twintig jaar geleden
een stoet dikke insecten zag lopen 

alleen de gids was een ander

Hendrik Tollens (1780-1856), dichter des vaderlands avant la lettre, want hij was de rijmelaar van Wien Neêrlands bloed dat tot 1932 als volkslied werd gezongen, beschreef na een bezoek aan de heerlijkheid Rozendaal zijn indrukken in de Geldersche Volks-almanak van 1860:

Van hier te mijmren, hier te leven,
In deze bosschen, deze dreven,
Hij sta van rang- en roemzucht af:
Want meer dan koningskroon en staf
Heeft hem des Hemels gunst gegeven.

Dominee-dichter J.J.L. ten Kate (1819-1889), schetst in het gedicht ‘Rozendaal, bij Arnhem’ een tafereeltje, waarin de dames gehoepelrokt en de heren gekrulpruikt in hun koetsen rondrijden tussen de geschoren heggen, watervalletjes, marmeren trappen en springfonteinen. Hij eindigt met:

Wat hadden ze in vroeger jaren
Op Rozendaal een vermaak!
Helaas, de gepoederde hairen
En heggen zijn uit den smaak!

Op de begraafplaats bij het kasteel, die in 1838 werd aangelegd, werd op vrijdag 5 juli 1861 de predikant-dichter Petrus Augustus de Génestet ter aarde besteld. Hij was slechts 31 jaar oud. Enige maanden voor zijn overlijden was hij vanwege zijn broze gezondheid naar Rozendaal verhuisd. Allard Pierson (1831-1896) hield een lijkrede en ook Conrad Busken Huet (1826-1886) sprak enkele afscheidswoorden. Het sterfhuis werd van een herinneringsplaquette voorzien.

Volgens Gerrit Komrij was De Génestet meer dichter dan dominee. Van alle dominee-dichters blijft hij:

de jongen in pofbroek tussen de heren in hun lakense pak. ’t Lijkt ook of hij van het hele stel het meeste gevoel voor ritme heeft. Zijn poëzie getuigt doorgaans van een grote muzikaliteit, ongedwongen en ongekunsteld. Niet de schelheid van het koper, eerder de weemoed van riet en hout.

Aan het graf van De Génestet wijdde Guillaume van der Graft (pseudoniem van Willem Barnard, 1920-2010), die in de jaren zestig als dominee tien jaar lang verbonden was aan de Hervormde Kerk in Rozendaal het gedicht:

 GENESIS EN DE GÉNESTET

Onder een neo-gothieke steen
wacht sinds de zomer van achttienhonderd
een-en-zestig Petrus Augustus
tussen de bomen. Na exact
een eeuw kom ik er aan,
koud genezen van de ziekte
die hem het kleurloze
bos in sleepte
dat aan deze tuin van Eden
grenst als gisteren aan heden.

Bernard ter Haar (1806-1880), die na zijn emeritaat als hoogleraar theologie in 1874 vanuit Utrecht in Velp was komen wonen, gedenkt met het gedicht ‘Op het kerkhof te Rozendaal; bij het graf van den vroeg ontslapen dichter’ De Génestet:

Hier in de schaûw van lariks, beuk en linden,
In d’opgang naar der heuvlen kruin,
– Door de avondzon getint met wieglend licht en bruin –
Hier moest gij dan uw laatste rustplaats vinden.

Zelf zou hij ook in de registers van de Rozendaalse dodenakker worden bijgeschreven. In zijn lofdicht op Rozendaal, ‘Noblesse oblige’, noemt hij de plaats ‘’t vriendelijk lachend Eden van Gelderlands Arcadia’. Geen wonder dat hij daar begraven wilde worden. Op 23 november 1880 was het zover.

Acht jaar later vond ook de dichter-schilder Willem Jacobsz Hofdijk (1816-1888), de minstreel van Kennemerland, die zich kort voor zijn overlijden in Arnhem had gevestigd, er een laatste rustplaats. Door vrienden en bewonderaars werden er voor zowel Ter Haar als Hofdijk plannen gesmeed om hun graf te voorzien van een gedenkteken. Maar alleen voor Ter Haar werden zijn portretreliëf en een marmeren gedenkplaat op 5 juli 1892 op de stèle aangebracht.