gepubliceerd op 15 augustus 2022
Geen jager geen n* – Lucebert verwookt

Op dagen dat ik niets weet, lees ik Lucebert. Of liever, bij nachten liggend in bed, als ik niet kan slapen en niet kan besluiten iets anders te doen dan proberen te slapen. Daar dan uren mee bezig ben.

Tenslotte zeg ik zijn gedichten op, want hij is de enige die ik uit mijn hoofd ken. Enigszins uit mijn hoofd ken. ‘Er is een grote norse nnnn,‘ nee, dat woord mag niet, kan niet meer.

Ik herinner me een late middag in de eindexamenklas, toen mijn leraar Grieks dat gedicht declameerde. Hij kwam declamerend de klas in en riep voluit de eerste regel. Ik schrok – toen al, van dat woord – maar tegelijk was ik verrukt, want ik herkende het gedicht en met de hele klas begon ik te lachen toen het uit was.

Die grote, joviale witte man (blanke, zeiden we toen nog), die verklaarde dat er een grote norse nnnn in hem was neergedaald! ‘Die van binnen dingen doet die niemand ziet. Ook ik niet, want donker is het daar en zwart.‘

Nu denk ik na over de vraag of het n-woord hier, in dit gedicht, zou je het vandaag de dag declameren, niet toch zou moeten worden uitgesproken. (Zelfde vraag overigens over Camperts n* uit Mozambique.)

Ik denk van niet, ik denk dat het prima zonder kan. Juist door alleen de n te zeggen, maak je duidelijk wat er wordt bedoeld. Iedereen kent dit gedicht.

Hoewel? Je mist dan wel de herhaling van de g, van grote (‘er is een grote‘). Die g wordt niet herhaald door n* als n uit te spreken. Maar dat geeft niet, neergedaald doet dat.

In de volgende regel moet dan hetzelfde gebeuren met het volgende n-woord, ‘niemand‘, omwille van de symmetrie. Ook in betekenis ontstaat er zo symmetrie: n* ontkent persoonlijkheid evengoed.

Dan krijg je dus:

er is een grote norse nnn in mij neergedaald
die van binnen dingen doet die nnn ziet
ook ik niet want donker is het daar en zwart

Bijkomend voordeel: ‘zwart‘ krijgt in deze declamatie een driedubbele lading. De toehoorder (die ik zelf ben) krijgt een emmer zwart over zich heen. Het zwart krijgt zoveel nadruk, dat alle betekenis als het ware daar komt te liggen. Zwart zwart zwart. Is dat goed? Of niet?

Maar hoe verder? ‘Blanke almacht‘ -> witte almacht. Dat past niet. We missen een l en een a. We hebben een w en een i. Dus wat dan? Witte walschot? Witte machtswil? Witte welstand? Witte stinkwalm? Witte rilnacht? Almacht omnipotentia. Witte welwillendheid. Moeten wel twee lettergrepen zijn. Of niet? Witte weetal. Witte ikwalg – laat maar even

te veel slaafgemaakten trok ik af van de belasting

is ook lelijk, het klankritme dat via ‘af‘ ‘slaven‘ aan ‘last‘ koppelt, ontbreekt. Bovendien wekt dit maar half de suggestie van de economische ratio van het neoliberale tijdperk.

Radicaler te werk gaan dus.

te veel tot slaaf gemaakten gaf ik toeslag

– is wat dat betreft beter. Een net iets ander ritme, maar met postmoderne potentie.

Dus wat krijgen we dan?

er is een grote norse nnn in mij neergedaald
die van binnen dingen doet die nnn ziet
ook ik niet want donker is het daar en zwart     ( zwart zwart )

maar ik weet zeker hij bestudeert er
aard en structuur van heel mijn witte achweetikveel

hij morrelt eerst aan halfvermolmde kasten
dan voel ik splinters schieten door mijn schouder
nu leest hij oude formulieren dit is het lastigst
te veel tot slaaf gemaakten gaf ik toeslag

Zo. Nu weer rustig slapen!