Marten van der Meulen (1985) promoveert aan de Radboud Universiteit op onderzoek naar de relaties tussen taalregels en taalgebruik. In het najaar van 2020 neemt hij daar echter pauze van om als MNL Fellow taalnormen in de Leidse universitaire archieven te bestuderen. Naast zijn onderzoek schrijft Marten boeken en blogs over taal. Zie voor meer informatie www.martenvandermeulen.com
de columns van Marten van der Meulen:
recente columns:
gepubliceerd op 26 september 2020
Eylaci, een vreemd woord

Ik ben nu een aantal weken bezig met mijn onderzoek naar taalnormen in de Leidse universitaire archieven. Ik heb een flink aantal brieven en andere documenten doorgelezen, tot dusverre voor de periode 1575-1730. In die documenten kom ik geregeld onbekende woorden tegen, niet zelden duidelijk van Franse komaf: woorden als suppliant, contremineren, elargeren, apparentelijk en debvoir (ik schreef het al eerder: in de blinde paniek over het Engels vergeten mensen vaak hoe ontzettend veel Frans er in het Nederlands was en is). Maar dat terzijde. Eén woord in het bijzonder viel me op, in onderstaande passage:

"En, eylaci! de droevige ervarentheyt van opgeresene twisten, onlusten, verdeeltheden, scheuringen, verbijsteringen, die uyt desen opheff van soo vele ongehoorde nieuwicheden reede sijn voortgekomen"

Het gaat om eylaci. Het lijkt duidelijk dat het hier om een vorm van helaas gaat, maar wat is dit voor vorm, en wat doet die in deze tekst?

Tussenwerpsels
Het bovenstaande fragment komt uit een brief van de classis (een vergadering van een aantal nabijgelegen protestante kerken) van Zuid-Beveland. Ik heb nog één andere dergelijke brief (zie bijlage 857 en 858 hier) in mijn materiaal. Wat opvalt is dat deze brieven uit een andere retorische traditie lijken te komen dan het andere materiaal in de archieven. Dat blijkt o.a. uit het feit dat de teksten tussenwerpselen bevatten. Die woordsoort komt eigenlijk nauwelijks voor in geschreven teksten, maar in de twee brieven van de classis vind ik vier gevallen:

1. Och! mochte dit gevaerlike quaet eer ’t als een kancker verder in-eet in sijn beginselen gesteuyt worden
2. Och! dat de grote God, die d’herten in de hant heeft,
3. Ja, dat U.U. Ed.Ed. oock gelijcke sorge voorder gelieven te dragen
4. En, eylaci! de droevige ervarentheyt van opgeresene twisten, onlusten, verdeeltheden, scheuringen, verbijsteringen

De schrijftaal wordt er duidelijk spreektaliger van. Ik ervaar het eerlijk gezegd, met mijn moderne bril, vooral als overdreven, maar zo was het toen vast niet bedoeld. Je ziet deze retorische truc overigens ook wel in andere, vooral informelere brieven (zie hier voor meer voorbeelden van ach en och).

Helaas
Terug naar dat eylaci. Hoewel direct duidelijk is dat het om een vorm van helaas gaat, had ik deze vorm nog nooit gezien. Wel moest ik meteen denken aan de wat ouderwetse Engelse vorm alas. Hoe zat dat? Was er een relatie? Is helaas eigenlijk een verwerpelijk anglicisme? Bij dat soort vragen prijs ik me, als neerlandicus, enorm gelukkig. Twee bronnen van onschatbare waarde, de Etymologiebank en het Woordenboek der Nederlandsche Taal, zijn namelijk allebei online beschikbaar. Niet achter een inlog- of betaalmuur, en dus gewoon gratis voor iedereen toegankelijk. Het is daarmee eenvoudig een indruk te krijgen van de geschiedenis van veel woorden. Helemaal op de hoogte van de nieuwste inzichten is men vaak niet, maar voor een toch wat oppervlakkerige blik (zoals de mijne op dit gebied is) biedt het genoeg informatie.

Eerst het goede nieuws voor alle rabiate anti-Engels tunnelkijkers: helaas is niet ontleend aan alas. Beide komen ze van het Frans hélas, dat is opgebouwd uit hé (ook wel e) en las, waarvan het eerste deel herkenbaar is als ons tussenwerpsel hé, en waarvan het laatste deel teruggaat op het Latijnse lassus (’ongelukkige’), dat óok weer als tussenwerpsel werd gebruikt. Eigenlijk is ons helaas dus een ware tussenwerpselstapeling!

Maar dat verklaart nog steeds eylaci niet. Nu werd helaas vroeger ook wel gespeld als elas of zelfs eilaas. Die vorm is ontleend aan een Oudfranse vorm aylas, aldus het WNT. Nu is het onwaarschijnlijk dat in beide talen apart dit woord een h aan het begin heeft gekregen (hoewel de h zich vreemd kan gedragen aan het begin van woorden, zie bv dit artikel). Waarschijnlijker is deze vorm helaas opnieuw ontleend aan het Frans. Waarom dat gebeurde is mij een raadsel. Misschien dat beide vormen een tijdlang concurreerden, en dat helaas won.

Maar intussen zitten we nog steeds met die vorm eylaci. Daarvan zegt het WNT intrigerend genoeg dat het, net als eilacen, "een nog niet opgehelderde vorm naast eilaas" is. Een heus etymologisch mysterie dus. Ik vraag me af wat de experts daarover te zeggen hebben. Het artikel in het WNT is uit 1917, dus wellicht is er een Nieuw Inzicht beschikbaar.

Afleiden
Ik zal eerlijk zijn: dit soort kwesties zijn voor mijn huidige onderzoek van geen enkel belang. Maar het is mij onmogelijk me niet te laten afleiden door dit soort woorden, door opvallende ligaturen, door grappige bladspiegels en wat al niet. Ik sla dus af een toe enkele van de zijpaden in, lezende in oude teksten. Opdat u me vergeve. Voor wie het aardig vindt: op Twitter geef ik nog veel meer voorbeelden van alle leuke vondsten die ik doe in de Leidse archieven.