Tom Phijffer (1965) is naast advocaat te Amsterdam ook literator. Hij publiceerde 'Het gelijk van Multatuli. Het handelen van Eduard Douwes Dekker in rechtshistorisch perspectief' (2000), 'Het masker van Rob Nieuwenhuys. Reconstructie van een vergeten reis naar Indonesië' (2020) en 'Vuur, vuur! Over het leven van Oost-Indisch ambtenaar Edouard Carolus (1807-1855)' (2021). Onlangs verscheen zijn vierde boek bij Uitgeverij Verloren, 'Goena goena in Lebak. Over njonja Slotering en Max Havelaar'.
de columns van Tom Phijffer:
recente columns:
gepubliceerd op 17 september 2024
Du Perron in Bergen

Eind augustus. Ik ben met de fiets onderweg naar Bergen, boven Alkmaar. De trein had enorme vertraging en daarom moet ik doortrappen. Ik wil veel zien voor het donker wordt. Het kunstenaarsdorp, de duinen bij Schoorl en Groet, en de zee bij Hargen. Met eigen ogen. Het is de door Het land van herkomst en zijn polemische geschriften bekend geworden Eddy du Perron die me nu al voor de derde keer naar Bergen roept, waar hij op 14 mei 1940 overleed. Die avond hoorde hij op de radio het bericht van de capitulatie voor de Duitsers. Hij was al ernstig ziek en had een zwakke gesteldheid. Op diezelfde avond stierf zijn beste vriend Menno ter Braak een zelfgekozen dood in Den Haag. Over hun vriendschap is veel geschreven, en die blijkt vooral uit de brieven die ze elkaar stuurden. Voor mij is Du Perron nog springlevend. Het gaat mij om een eigen beleving. Elke keer ontdek je weer iets nieuws, kom je op andere gedachten. En daarom trek ik nu weer naar Bergen.

Du Perron woonde voor het eerst en naar zou blijken slechts kort in Nederland, van eind september 1939 tot zijn dood. In die periode verbleef hij met zijn vrouw Elisabeth (“Bep”) de Roos en hun zoontje Alain afwisselend in Amsterdam, Bergen, Den Haag, en daarna weer in Bergen. Ik zag bij eerdere bezoeken de huizen waarin hij verbleef of waar vrienden van hem woonden, zoals de dichter Adriaan Roland Holst en de kunstenares Charley Toorop (“De Vlerken”) en het huis waarin hij stierf (“Jachtduin”). Maar ik stond nog niet aan zijn graf. Ik zocht er ooit tevergeefs naar. Ik had me vergist in de begraafplaats. Du Perron had ik al lang daarvoor ontdekt in zijn werken. Het was in 1992. Als jong advocaat had ik net Max Havelaar herlezen. Op het gymnasium was het verplichte kost geweest en genoot ik er niet echt van.

Tien jaar later was alles anders. In een Amsterdams antiquariaat vond ik De man van Lebak (1937). Het was een eerste kennismaking met Du Perron. Ik ging verder met Eduard Douwes Dekker (1937) door J. Saks (pseudoniem voor de communist Pieter Wiedijk) en Du Perrons Multatuli, tweede pleidooi (1938) waarin hij genadeloos met zijn zelfverklaarde opponent Saks afrekende. Du Perrons verdediging van Multatuli, het eerherstel dat hij nastreefde voor de vele decennia na zijn dood (in 1887) nog altijd in bepaalde kringen verguisde schrijver, maakte een blijvende indruk. Ik was verslingerd geraakt aan de Havelaarzaak, zozeer dat ik sindsdien een halve bibliotheek aan Multatuliana kocht. Eén van de hoogtepunten wat dat betreft is het boek De bewijzen uit het pak van Sjaalman. Nieuwe dokumenten betreffende de Havelaarzaak en Lebak (1940) dat Du Perron in oktober 1939 in Amsterdam en Bergen schreef. Zijn brochure Multatuli en de luizen kon mij minder bekoren, een polemisch geschrift waaraan hij in januari 1940 werkte. Het is een reactie op een boek van Annetta Douwes Dekker-Post van Leggeloo, schoondochter van Multatuli (die haar beroemde schoonvader trouwens niet meemaakte). Eind 1939 verscheen De waarheid over Multatuli en zijn gezin dat zij publiceerde om de in haar ogen door de Belgische Multatuli-kenner Julius Pée bezoedelde reputatie van haar man Edu, kleine Max uit Max Havelaar, te herstellen. Du Perron noemde de weduwe (Edu overleed in 1930) “de Wrekende Schoondochter” en zag haar als banaalste voorbeeld van de Hollandse burgerdeugd.

Du Perron haatte fatsoensrakkers, het woord dat zijn vriend Simon Vestdijk in 1939 had bedacht voor de dichter Weremeus Bruning met wie deze een pennenstrijd voerde. Het afgeven op bepaalde individuen, die maatschappelijk vaak geslaagder waren dan zij zelf, was in de kring van intellectuelen rond Du Perron de normaalste zaak van de wereld. Ze meenden zich erdoor te kunnen verheffen. In haar in 1971 verschenen memoires legde Annie Romein-Verschoor uit wat zij daar van vond. Zij was de echtgenote van Jan Romein die in 1939 werd benoemd aan de Gemeente-universiteit van Amsterdam als hoogleraar in de vaderlandse geschiedenis. Ze was zelf een geslaagd academica en schrijfster. Du Perron was met het echtpaar Romein bevriend. Zij hadden in juni 1936 het anti-fascistische Comité van Waakzaamheid opgericht en Ter Braak en Du Perron hadden zich direct aangesloten. Over Du Perron en zijn omgang met Ter Braak  schreef ze: ‘Zijn al te persoonlijke dagboekblaadjes in Forum irriteerden me vaak en datzelfde overpersoonlijke, dat overmatig vervuld zijn van eigen image en dat overschatten van wat tot de eigen club hoorde met de weinig doordachte afwijzing van wat daarbuiten stond, vond ik in zo vaak ontstellende wijze in de briefwisseling van beide vrienden terug.’ In Multatuli, tweede pleidooi kreeg Annie Romein er zelf van langs, omdat zij de kant van Saks had gekozen, maar dat stond aan vriendschap niet in de weg. Eind 1939 en begin 1940 waren er enkele ontmoetingen, in Amsterdam en Den Haag. Ze voerden urenlange gesprekken. Er was sprake van wederzijds respect, dat zo ver ging dat Du Perron tegen Jan Romein had gezegd ‘Ja, ik zou niets tegen de dictatuur hebben, als u dictator werd.’ Annie Romein herinnerde zich de ernst waarmee het zou zijn gezegd.

Het leven in de grote stad stond Eddy en Bep tegen. Bergen was hen duizend maal liever. Bergen was ‘bizonder’, vooral het zonlicht in de middagen. Het was wel koud ‘s avonds. In oktober 1939 betrokken ze een huisje aan de Nesdijk bij juffrouw Meuter, de voormalig hospita van Roland Holst die even verderop woonde. Over de vriendenkring rond de dichter schrijft Kees Snoek in zijn schitterende biografie E. du Perron. Het leven van een smalle mens (2005): ‘Het huisje van Jany Roland Holst was een ontmoetingspunt voor allerlei vrienden. Maar Victor van Vriesland sloeg een invitatie van Holst af, want hij was met Du Perron ‘gebrouilleerd‘ en stelde ‘er geen prijs op hem te ontmoeten‘. Met Bergense kunstenaars uit Holsts entourage, zoals Charley Toorop, Eddy Fernhout en Joep Nicolas, werd vriendschappelijk omgegaan. Du Perron ging veelal zo rond het middaguur naar Holsts stamcafé De Oude Prins en altijd was er wel iemand om een praatje mee te maken. Vaak vergezelde Jany zijn vrienden Bep en Eddy op hun wandelingen.’ Du Perron toonde zich in zijn brieven lyrisch over de herfst, het zonlicht en de variatie in kleuren. Alles in Bergen was gewoon ‘verrukkelijk’.

Het verblijf in Den Haag, vanaf half november, werd verklaard door onderzoek. Du Perron werkte koortsachtig in het Rijksarchief aan een boek over Dirk van Hogendorp, voor zijn nooit gerealiseerde reeks De onzekeren. Onderwijl was hij bezig met een veelheid aan andere publicaties. Hij gunde zichzelf geen tijd, onder de steeds toenemende dreiging van de oorlog. De Duitsers vielen steeds meer landen binnen. Aan een vriend in Indië schreef hij 11 februari 1940: ‘Zoo houd je je bezig met de illuzie dat het allemaal nog wel voor elkaar komt, terwijl je misschien over een maand met vrouw en kind aan flarden ligt. Ik werk ook werkelijk om niet aan den ‘toestand van Europa’ te moeten denken. Dat is nog het nuttigst, in ieder opzicht; ook als afleiding-op-zichzelf het meest probate bedoel ik.’ Nog in Indië had Du Perron zich voorgenomen op de UB in Amsterdam het archief van Multatuli te bestuderen. Dagenlang had hij in een onverwarmde ruimte allerhande nog niet bekende documenten over de perkara Lebak zitten overpennen. Op het Rijksarchief in Den Haag waren de omstandigheden ook niet best. Hij kreeg een zware griep die maar niet overging. Adviezen van artsen om rust te houden sloeg hij in de wind. Wat hij mankeerde (een sluimerende hartkwaal) konden ze niet vaststellen.

Mijn rugzak is gevuld met etenswaar en frisdrank. De zak is vastgesjord in een bakje boven het voorwiel van mijn fiets. Ik heb ook knipsels bij me van artikelen over Bergen en de Bergense School, en een boekje dat Hein ‘s-Gravesande in de oorlog over Du Perron schreef en in 1947 liet herdrukken. Hij was in de jaren dertig kunstredacteur van Het Vaderland, de krant waarvoor Ter Braak zijn literaire Kronieken schreef. Op de Nesdijk aangekomen heb ik tijd om even bij te komen van de eerste etappe. Ik zit op een betonnen bunker en kijk uit over weilanden die ooit dienden tot militair vliegveld. Het uitzicht is bijna precies zoals in 1939, op een foto van Eddy en de kleine Alain, staand op een plank over de sloot die evenwijdig aan de Nesdijk loopt. Ook die sloot is er nog. Het huisje van juffrouw Meuter, nummer 19, bestaat niet meer. De rietgedekte villa die voor Adriaan Roland Holst was gebouwd, met geld van zijn vader, nummer 7, treft men er nog aan. Je kunt staand aan het hek zo de voorkamer inkijken van het “A. Roland Holst Huis”. Tegenwoordig kunnen kunstenaars er voor enige tijd quasi in retraite gaan.

Halverwege maart 1940 keerden de Peronnen vanuit Den Haag terug naar Bergen. Ze betrokken weer het huisje van juffrouw Meuter. Roland Holst was ‘wat mat maar niet ongezellig,’ en verder was ‘alles hier (nog) heerlijk rustig’. Du Perron voelde zich nog ‘allerbelabberdst’. Eén stukje schrijven voor een krant lukte zelfs niet. Ondertussen was de brochure Multatuli en de luizen bij Uitgeverij Contact verschenen. Annie Romein-Verschoor reageerde in een brief en vond het ‘jammer’ hoe Du Perron de schoondochter van Multatuli had aangepakt. Aan Pée schreef hij daarover dat zij ‘de opinie van wat zij “denkend Holland” noemt veel te optimistisch’ zag. Du Perron dacht dat de brochure snel vergeten zou zijn, en nadien alleen nog gelezen zou worden door ‘Multatuli-bestudeerders’. Ik las het dan ook en vind het even onleesbaar als het boek van de Wrekende Schoondochter. Wat resteert? De notie dat hij de eerste twee weken van 1940 als een bezétene aan de brochure werkte om maar zo snel als mogelijk een antwoord te schrijven en gepubliceerd te krijgen op het “Waarheidsboek”, tégen het fussoen en vóór Multatuli. Dat had niets meer met de Duitsers te maken. Het is vooral door die gedrevenheid dat hij zichzelf - achteraf beschouwd - dood heeft gewerkt. Hij nam teveel hooi op zijn vork en werd steeds zwakker. Op het laatst werd hij zelfs ongedurig. Sander Stols zou De bewijzen uit het pak van Sjaalman uitgeven, maar in april was het boek er nog steeds niet, waarover Du Perron zich bij hem beklaagde: ‘Ja, als het boek nu maar gauw komt, vóór de duitsche inval bijv. Dan krijgen de Hitler-schobbejakken dàt tenminste ook nog te verbranden.’

In april vonden Eddy en Bep een huisje aan de Doorntjes 32, vlakbij de villa van Roland Holst. Het zou hun vaste verblijfplaats moeten worden. Het was eigendom van David Kouwenaar, van de N.R.C. (en vader van dichter Gerrit). Aan Jan Greshoff, die naar Zuid Afrika was geëmigreerd, schreef Du Perron: ‘Zijn huisje heet ‘De Kouw’ en is werkelijk erg aantrekkelijk; het ligt schuin achter Jany, vrij ver achter, want niet aan de Nesdijk, maar daar er geen huizen vóór zijn, kijken wij toch ook over de Nesdijk uit en zien zelfs nog een goed stuk vliegveld; en verder hebben we een heerlijk grasveld tot tuin, waar we genoegelijk zullen theedrinken, als die verdommelingen van moffen het ons niet al te onrustig maken. Ik kan daar dan ook eindelijk mijn boeken weer uitpakken, waar ik wel zeer naar verlang.’ Begin mei waren Eddy en Bep druk met verhuizen. De rust die ze hadden gehoopt er te vinden zou hun niet gegund worden. Op 10 mei vielen de Duitsers Nederland binnen. Vliegvelden zoals die bij Bergen werden als eerste gebombardeerd. Midden in de nacht. Kort erna werd de omgeving van het vliegveld ontruimd om erger te voorkomen. Het gezin Du Perron werd in Bergen-Binnen ondergebracht bij Gisèle van Waterschoot van der Gracht, een vriendin van Roland Holst van wie werd gezegd dat zij ‘de natste naam van Nederland’ had. Vier dagen later kwam een eind aan alles. Een hartkramp werd Eddy fataal.

Het is maar een kort stukje fietsen van de Nesdijk naar de Doorntjes. Het huisje ‘De Kouw’ is mooi onderhouden. Alles ademt nog dezelfde sfeer. Hier zou Bep de Roos met Alain nog tot mei 1941 wonen, met kisten vol boeken van haar man. Daaraan moet ik denken als ik een half uur later aan het graf van Du Perron sta. De droefenis van Bep en kleine Alain en van zijn halfbroer Gille. Het is een eenvoudige steen, niet staand maar liggend, aan de randen bemost. Het is het enige graf in het veld dat met het hoofd naar het zuiden ligt. De nieuwere graven liggen in de tegenovergestelde richting. Bep de Roos bleef in Bergen wonen. Ze leefde nog tot 1981 en werd na haar overlijden bijgezet in het graf. Op de steen is een sierlijke plaquette in art deco-stijl aangebracht ter nagedachtenis aan het bijzondere paar. Ik zoek nog naar het graf van Roland Holst maar geef het al snel op. Ik neem een kijkje bij het ereveld met gevallen geallieerden, en loop terug naar het graf van Du Perron. Daar valt me een gedachte in, bij het staren naar de plaquette: Bep de Roos heeft haar geliefde Eddy 40 jaar overleefd, terwijl hij zelf niet ouder dan 40 werd.

Ik laat Bergen achter mij en trap door - mijn fiets heeft geen motortje - richting Schoorl en Groet. Aan de Achterweg liggen mooie huizen, sommige met grote hoge ramen voor de ateliers. Aan mijn linkerhand doemen de duinen bij Schoorl op. In het plaatsje zelf komt een hoog duin uit op een pleintje, als een zandtong die uitgerold naar beneden ligt. Het is er toeristisch en dat bevalt me niet. Ik wil het duin opklimmen maar niet hier. Even later, langs het fietspad, zie ik een bord dat waarschuwt dat het even verderop steil wordt en dat klopt. Ik moet afstappen. Een paar minuten later houd ik stil bij een prachtig ANWB-bord voor fietsers met daarop bestemmingen naar alle windrichtingen. Groet is hier nog 2 kilometer en Hargen aan Zee 6. Ik klim de volgende zandtong op en zie bovenop het duin de zee in de verte. De lucht is strakblauw en ik hijg als een paard. Als ik mij omdraai in de diepte ver beneden zeeniveau: het platte Hollandse land. Du Perron zou Bergen nooit zien zoals ik het nu zie, in de zomer. Het is prachtig weer en ik geniet van de stilte om mij heen. Ik moet in de herfst en winter terugkeren en dan de tijd nemen voor lange wandelingen. Ik neem mij ook voor zoveel mogelijk werken van de Bergense School in het echt te zien. En een artikel te schrijven over Du Perron in Bergen. Dat moet gaan over het contrast tussen het koele en koude Holland en Indië, en Het land van herkomst dat ik het beste vind dat ik ooit las.

Du Perron werkte op het eind nog aan de meest uiteenlopende publicaties. Zo bezorgde hij de ‘Indonesische roman’ Buiten het gareel (1940), het ontroerende ego-document van Soewarsih Djojopoespito. Multatuli en de luizen is het laatste boek dat tijdens Du Perrons leven in druk verscheen. In Elsevier verscheen een artikel over de portretten van Multatuli, die als een vriend voor Du Perron was, zo levend als de mensen om hen heen, alsof deze ver weg in Indië was achtergebleven en diende te worden beschermd tegen de lasteraars en kankeraars, bespat door nieuwe generaties Slijmeringen, Droogstoppels en het fussoen. Hij zag in Douwes Dekker een groots schrijversfiguur en hij verklaarde voor gek al wie Multatuli als mens veroordeelde maar zijn werk de hemel in prees. In zekere zin was dat hetzelfde als het vooropstellen van een totale persoonlijkheid in plaats van alleen de inhoud van diens voortbrengselen: de “Prisma-discussie” die de Forum-mannen waren begonnen. Met de huidige polarisatie in de maatschappij in het achterhoofd besluit ik Vorm of vent (1969) van Jaap Oversteegen weer te gaan lezen.

Op de terugweg vanuit Groet en na een kort verblijf op het verlaten strand van Hargen fiets ik eerst hele stukken op een duinpad, ver boven zeeniveau. Hier geniet ik van prachtige vergezichten. De heide, die het landschap hier domineert, staat bijna in bloei. Op een ruiterpad zie ik twee bereden paarden in de ondergaande zon. Dan volgt even later een zinderende afdaling naar Schoorl. Bij de ANWB-paal kies ik de terugweg naar Bergen langs de heenweg, die ook hier Achterweg heet. Tegen het duin aan zijn huizen gebouwd, nu aan mijn rechterhand. Deze zijn niet zo fraai als die in Bergen, waar Annie en Jan Romein op hun oude dag een optrekje hadden. En zo ben ik een tijdje later terug bij de begraafplaats aan de Kerkedijk en in gedachten weer bij Du Perron. Bij het hek zwaai ik even.

 

Foto met toestemming Erven Du Perron