In principe lees ik geen moderne literatuur en de reden daarvoor is dat ik mijn tijd van leven liever spendeer aan oude boeken. Van voor de oorlog. De Eerste Wereldoorlog. Daarin vind ik de woorden in lange meanderende zinnen die me doordringen van de schoonheid van de Nederlandse taal. Vergeten woorden veelal, onbruikbaar geacht in ons tijdperk waarin taal vooral toegankelijk en simpeldepimpel moet wezen.
De oude taal lezen is iets heerlijks. Het brengt rust in mijn hoofd en vreugde in mijn hart. Dus ik voelde blijdschap toen ik in het Nationaal Archief een dik pak brieven vond van luitenant-generaal Karel van der Heijden (1826-1900), de man van wie ik nu een biografie schrijf. De eerste brief kon ik nauwelijks lezen. Misschien tien procent. Maar met geduld en toewijding (en koppigheid), kwam ik uiteindelijk tot tachtig procent. Zo kwam ik nader tot hem.
Zijn omzichtig formuleren, zijn tact en strategie, begreep ik. In 1877 tot in 1880 schrijft hij veelvuldig aan gouverneur-generaal Van Lansberge, met wie hij een merkwaardig monsterverbond heeft gesloten. De ambtenaar wil bezuinigen. De militair wil troepen. Beiden willen de Atjeh-oorlog winnen. Ze zijn daarvoor van elkaar afhankelijk en dat weten ze. Daarom toont Van der Heijden zich een beheerst man in de correspondentie.
Tot in december 1879.
Dit is de situatie. Na de grote militaire expeditie van 1879 heeft Van der Heijden een zekere greep op Atjeh gekregen. In koloniale termen heet zulks pacificatie. Voor vrede is er evenwel te veel aan geweld geweest en nog zijn er wederzijds dreigingen. Van der Heijden weet dat.
Maar de gouverneur-generaal wil de overwinning op zijn naam zetten. Van der Heijden moet weg. Plaats maken voor een civiel bestuur. Wat en hoe Van der Heijden dan terugschrijft aan zijn GG, heb ik met ingehouden adem gelezen. Zelden las ik een brief zo beleefd en zo scherp tegelijk.
Van der Heijden begint met het verklaren van ’mijne diepe smart’ bij het lezen van wegsturen. Hij zou rust nodig hebben, was de suggestie geweest. Dat weerlegt hij: ’ik geloof te mogen beweren, dat de gang van zaken te Atjeh blijft getuigen van mijne onverminderde geestkracht en waakzaamheid. Ook in mijn militaire charge bij het leger acht ik mij nog in alle opzichten bekwaam, zoodat ik ook in dit opzicht geene aanleiding kan vinden terug te treden.’ Lees dit hardop met een bozige stem en ervaar hoe hard het nee is, dat hierin besloten ligt.
Dan zegt Van der Heijden dat een ontslag alleen mogelijk is indien ’daartoe al ’s Konings machtiging is ingeroepen […]’.  Hiermee is Willem III partij in het conflict. De vorst koesterde Van der Heijden, en dat wist de GG. Zoiets dwingt voorzichtig handelen af, zeker als je een GG met ambitie bent. Van der Heijden gaat verder over dat ontslag ’dat niet strookt met mijne wenschen, dat niet door mij begeerd wordt.’ Ja, wrijf het er nog eens in. Hij wenst de verzekering van een ’onbekommerd bestaan’ voor zichzelf en zijn gezin, en dat moet wel zodanig zijn ’als voegzaam is jegens een dienaar die, door een einde te maken aan den langdurigen, kostbaren oorlog, Z.M. den Koning en het land diensten heeft bewezen, zoo gewichtig dat slechts hoogst zelfde naam ’s lands dienaren vergund is te bewijzen.’
Dat is de KO-zin. Van der Heijden weet het: hij staat in de gunst bij de koning, bij het volk, de kranten schrijven dat hij de Atjeh-oorlog heeft gewonnen dus de GG kan beter nog eens nadenken voordat hij weer wat  bedenkt over ontslag.
Wat na deze brief gebeurt, staat in mijn hoofdstuk 8.
Het zijn deze brieven, waardoor mijn eigen taal verandert. Oude woorden zijn beter dan makkelijke woorden.  Ga maar na. Kostbaar is een mooier woord dan duur. Gewichtig zegt meer dan belangrijk. Liever heb ik een ’onverminderde geestkracht’ dan gewoon gezond verstand. En toch voel ik het onvolmaakte aan deze situatie. Want de taal van de generaal vraagt om declamatie, om te horen en daarvoor is nodig de inzet een welluidende tenor die weet dat beleefde en strategische formuleringen slechts het fraaie pakpapier zijn van een dodelijke kogel.